Column: Sjon

Een klein rookwolkje ontsnapte onder de motorkap vandaan en kondigde zo een bezoek aan onze garage aan. Op de weg terug naar huis rook mijn vriendin al een ‘branderig luchtje.’ Ik snoof de frisse lucht van de airco op en rook niks. Of misschien wilde ik het niet ruiken. Maar nu, na het zien van het kleine rookwolkje, en vervolgens de schreeuw van mijn vriendin (“We staan in de fik!!!”), was er geen ontkennen meer aan. Ik keerde bij het bejaardenhuis en reed terug Bovenkerk in, voor het tankstation links naar beneden en bij de parkeerplaats van de Appie rechts.

We stapten uit en werden begroet door de eigenaar van de garage, Johan, een vriendelijke en altijd behulpzame man. De usual suspects waren er ook: twee mannen aten hun boterhammetje, een derde draaide een shaggie en nummer vier hing net een voorband onder een auto die op een brug stond. Ergens achterin de zaak werd ook aan een auto gewerkt, de sfeer was precies zoals je die mag verwachten in een garage. Prettig.

De eigenaar vroeg ons waar we voor kwamen en ik legde hem uit wat de reden van ons bezoekje was. De voorklep moest omhoog, hij keek en trok 23 seconden later zijn conclusie: een lekkende koppakking.  Druppeltjes olie lekten op het spruitstuk en veroorzaakten zo het rookwolkje. Zijn weloverwogen uitleg zorgde bij mij voor rust en liet de lichte paniek (“Dit gaat geld kosten!”) snel verdwijnen. “Ik maak even iets af, kom ik zo bij je”, zei hij. Ik knikte. “Is goed.”

“Wat heb-ie gelopen?”

Vanuit het niets stond er ineens een man naast me, hij was me nog niet eerder opgevallen. Ik schrok een beetje van hem. “Euh, 350 zoiets, geloof ik”, stotterde ik terug.
“Ja want mijn vader had ook een Volvo. Mooie bak. Hij loopt rustig he? Fijne auto’s voor op reis. Ik was een keer met mijn ouders naar Spanje in een Volvo. Gingen we naar een camping, in Joret, zo heette dat, ja. Kregen we onderweg een klapband, was me pa over een spijker heen gereden. Midden op de snelweg, een spijker! En een klap jongen! Bam! Rechtervoorband helemaal naar de klote! Had die ouwe geen reserveband bij zich, had-ie thuisgelaten om achterin meer ruimte te hebben voor de koffers! Hahaha!”

“Ha”, zei ik.

“Ja mijn ouders gingen vaker op reis hoor. Gingen ik en me zus altijd mee. Fijn was dat. Nu ga ik al jaren niet meer op vakantie hoor. Nee, mijn rug he? Weet je, mijn ex heeft een vriend en die gaan wel samen maar ja, wat moet ik dan? Zeggen dat ik mee wil? Nee kan ook niet. Ja die nieuwe kerel van haar is een kwaaie. Heb al een paar keer gezegd dat ze bij hem wegmoet, dus kreeg ik mot met hem, weet je wel?”

“Nee?”, zei ik.

“Ach weet je, hij moet gewoon niet zo bijdehand doen. Als-ie aan me zus komt, komt-ie aan mij weet je? Heb al een keer een baksteen door zijn caravan heen gegooid, was-ie vervelend geweest tegen mijn zussie. Hoi, ik ben Sjon trouwens.” Hij stak zijn hand uit.

“Hugo”. We gaven elkaar een hand.

Ik draaide me om en keek nu in de ogen van mijn vriendin. Zonder iets te zeggen wisten we allebei precies wat we bedoelden: “Wie ís die kerel??” Onze ogen sperden zich wijd open om onze vraag kracht bij te zetten.
“Ik loop even bij de Kringloop naar binnen, even rondsnuffelen”, zei ze en ik zei “Is goed, zie je zo.”

Ik begreep haar, ze wilde weg bij Sjon. Sjon was een iets te joviale, niet onaardige Amsterdammer, hij bedoelde het niet kwaad maar kwam net iets te snel binnen onze comfortzone. Een ouderwetse babbelaar.

“Je hebt een zachte voorband, wacht ik pak ff de pomp. Moet je wel bijhouden he, kan je ook zomaar een klapband opleveren. Weet je, als je het een beetje bijhoudt dan gaan je banden langer mee. Hoeveel moet erin, twee komma vier, vijf? Ik pak ff de pomp.” Hij liep nu naar binnen en ging op zoek naar een draagbare pomp. Of hoe heet zo’n ding? Niet veel later kwam hij teruglopen met in zijn hand een apparaat met slangen.

“Kijk”, zei hij, knielend bij mijn voorband. “Hier zit een groen ventieldopje op. Op je achterband zit een zwarte. Wil je overal groene, dan pak ik die zo even. Kan je je ook niet meer vergissen. Mijn eigen auto heeft ook groene. Ik heb een Audi, acht jaar oud maar hij loopt, jongen! Tweehonderdvijftig pk, weet je wel? Ik ging een proefrit maken, trok ik hem even door. Kreeg ik gelijk smeris op bezoek! Ja zei ik tegen die Juut, ik moet hem even testen weet je wel, ik ga er mee naar Duitsland straks, en eenmaal in die Heimat wil ik hem echt op zijn staart trappen! Hahaha, lachen toch, die smeris zei alleen maar “Ja ja”, ik mocht zo doorrijden! Zullen we je achterbanden ook maar doen? Ik doe overal twee komma vier ok?”

“Ok”, zei ik.

Johan kwam naar buiten, hij was klaar met zijn klusje en kwam mij nu helpen.
“Is-ie vervelend?”, vroeg hij, wijzend op Sjon.
“Neuhj…”, zei ik.
“Moet je gewoon zeggen hoor. Kun je hem nog even starten?” Ik opende mijn portier, nam plaats achter het stuur en startte de motor. Ik stapte uit en liet de motor draaien.

“Kan ik iets doen?”, vroeg Sjon nu, leunend over mijn motor.
“Ja je waffel houden!”, riep Johan.
Sjon draaide zich om, zichtbaar teleurgesteld. Met de pomp nog in zijn hand liep hij terug de garage in.

“Wat loopt-ie rustig he?”

[efspanel style=”callout” type=””]
[efspanel-header]
Hugo Baudert
[/efspanel-header]
[efspanel-content]

Hugo Baudert, uit het mooie wijnjaar 1970, is een echte Amstelvener. Geboren op de van Heuvengoedhartlaan, opgegroeid in Waardhuizen en rondgezworven door het Oude Dorp en Westwijk, even uitgevlogen richting Amsterdam, is hij nu geland in de Bankrasbuurt.

Het grootste deel van zijn leven werkzaam ‘in de reclame’, heeft hij wat lopen klooien met hout, tapte hij biertjes maar is hij nu als zelfstandig copywriter aan het werk. Dat doet hij met  www.verhaalmeteenbaard.nl. Onbescheiden zegt hij: “Ik ben gewoon dé creatieve geest die elk bedrijf nodig heeft.” Jij zegt het Hugo!

[/efspanel-content]
[/efspanel]